Mijn eerste en belangrijkste doel na aankomst in Istanbul was het vinden van een appartement. Het probleem was dat in Kadiköy, de wijk waarin ik wilde wonen, veel studenten willen wonen. Ik was een beetje laat met zoeken en de meeste appartementen waren al vol, dus had ik de werking van het spel van vraag en aanbod een beetje tegen. Om iets te vinden zou ik veel moeten accepteren, zoveel was duidelijk.
Mijn wanhoop bracht me bij twee Turkse neven. Listige boefjes lijkt me de beste term om ze te omschrijven. De een is een student en kickbokser, de ander verdient veel geld bij een Duitse elektronica-producent. Ik vind het een beetje lullig om hun Facebook zo op internet te zetten, maar bij het zien van hun foto’s zal iedereen begrijpen wat ik bedoel. Laat ik het zo zeggen: ik heb geen foto kunnen vinden waarop de kickbokser van de twee de spieren van zijn ontblote bovenlijf niet heeft aangespannen.
Bij mijn eerste ontmoeting zetten ze hun imago meteen aardig neer. Ik werd verplicht midden in de nacht naar een mij onbekende plek te gaan. Toen ik probeerde uit te leggen dat ik niet kon, maakte het antwoord “You want flat? Okay come” (opgehangen) veel duidelijk. Na een vage zoektocht door een schimmige buurt trof ik ze uiteindelijk in het keukentje van hun flat, als de dictator en zijn raadgever. Als neefjes van de Godfather. De één op een soort troon, de ander ernaast, Turkse zinnen in zijn oor fluisterend. Na een tijdje leek het zowaar best gezellig te worden, maar toch wisten ze een licht intimiderende sfeer prima vast te houden. Verhalen over jongens die door hun toedoen nog steeds in het ziekenhuis lagen en het feit dat in elke zin minstens één keer het woord ‘motherfucker’ voorkwam hielpen daarbij.
In de paar dagen erna ontdekte ik hoe de Turkse manier van dingen regelen in elkaar zit en hoeveel beloftes hier waard zijn, maar uiteindelijk had ik een dak boven mijn hoofd. Zo kwam ik aan een prima appartement met twee prima Duitsers waar ik prima mee kan chillen, en met een Duitser die zo gay is dat het zelfs Hans Klok te ver zou gaan. Chill is ook dat de twee Turkse boefjes ons vorig weekend meenamen naar hun familiehuizen aan de kust. Waarom weet ik nog steeds niet – volgens mij omdat ze ons met onze Europese hoofden prima wingmans achtten voor dikke roodharige Engelse chicks – maar het was prima om half oktober vijf dagen aan het strand te chillen met 32 graden.
Eind goed al goed zou je zeggen, maar nog vaak genoeg blijkt dat een Turkse huisbaas geen Amsterdamse huisbaas is. Na zes weken hebben we nog steeds geen fornuis en pannen, nog steeds geen stoelen en wacht één huisgenoot nog steeds op een deur (de eerste vier weken moest hij het ook zonder muur doen). Ook worden we eens in de paar weken nog wel eens verrast door een telefoontje van één van de neven. “Are you home? Okay, stay there, party in your flat”. Een uur later staat ons appartement vol met dertig mensen en heel veel bier. We hebben weinig te vertellen.
Als ze er niet zijn, zeiken we dan ook een hoop over ze. Gelukkig zijn we niet de enigen. Andere studenten werden door hun huisbaas, Ahmet, meegenomen naar de Zwarte Zee. Ahmet was zelf de chauffeur, maar was voor de terugweg begon al behoorlijk dronken. Toch bracht hij het groepje door de Istanbulse chaos naar huis, vrolijk schreeuwend en zwaaiend met de wodkafles. Zo lang dit soort levensgevaar ons bespaart blijft, probeer ik onze macho huisbazen maar te zien als een interessant extraatje Turkse cultuur.
Gastblog van student Joris Melman.