Het ouderlijk huis van de Turkse schrijver Orhan Pamuk is gevestigd in de wijk Nişantaşı, waar de welgestelde, goed opgeleide, seculiere en op het Westen georiënteerde middenklasse, ook wel de ‘witte Turken’ genoemd, zich thuisvoelt.
Aan de rechterkant, waar de Rumeli Caddesi van naam verandert in Teşvikiye Caddesi, kom je het appartement van de Pamuk-familie tegen, even voorbij een filiaal van de Garanti Bank. In dat gebouw woonde niet alleen Orhan met zijn twee jaar oudere broer Şevket, zijn moeder Şekure en zijn vader Gündüz op de vierde verdieping, maar op de andere verdiepingen ook zijn ooms en tantes met de kinderen, zijn oma (die meestal in bed lag), en de huishoudsters van elk van de gezinnen.
De toegangsdeur van elk van de appartementen stond meestal open aangezien familieleden herhaaldelijk bij elkaar in- en uitliepen. In elke woning stond een piano, waar nooit iemand op speelde en die alleen maar werd gebruikt om fotolijstjes op uit te stallen. Ook de open haard in elk van de appartementen was er louter voor de sier. De woonkamers, standaard met een afgesloten vitrinekastje met Chinees porselein, zilverbestek, kristallen glazen, een kroonluchter, een met parelmoer ingelegd bureau en geknoopte tapijten, waren alleen in gebruik tijdens feestdagen en wanneer er speciaal bezoek kwam. Het waren meer pronkkamers, kleine museums, schrijft Pamuk, om gasten te laten zien hoe westers de bewoners waren.
Pamuks grootvader was ingenieur. Hij had fortuin gemaakt als eigenaar van een fabriek die van alles maakte dat nodig was bij de aanleg van de eerste spoorlijnen in Turkije in de jaren dertig van de vorige eeuw.
Pamuks vader Gündüz was ook ingenieur, werd in 1959 benoemd tot de eerste Turkse general manager van IBM Turkije, maar hij bleef er zijn leven lang van dromen om dichter te zijn. Gündüz had een grote bibliotheek, waar Orhan graag in grasduinde, maar hij zag op tegen het eenzame bestaan van gedichten schrijven.
Hij was een vrolijke, tolerante vader, een sociaal dier, die er prat op ging knap te zijn en zichzelf graag in de spiegel bewonderde. Regelmatig wreef hij met een schijfje citroen door zijn haar als een soort gel. Gündüz had narcistische trekken, gedroeg zich als een glamourboy en hing het liefst zo vaak mogelijk rond met zijn vrienden in de dranklokalen van het nachtleven in de wijk Beyoğlu bij Taksim. Vaak verdween hij, onaangekondigd, van huis, soms maandenlang. In zijn roman ‘De vrouw met het rode haar’ (2016) schrijft Pamuk over het verlangen naar de afwezige vader en de gecompliceerde relatie van vader en zoon, ontleend aan klassieke Oosterse en Westerse mythes. Orhans vader, noch diens broers, bleken ondernemersbloed te hebben en de projecten die ze opzetten, werden geen van alle een succes. Pamuks moeder komt ook uit een welgestelde familie die rijk werd in de textielindustrie.
Zoals je ziet had het Pamuk appartement vroeger het nummer 135 en nu 53. De wegen van de bureaucratie zijn vaak ondoorgrondelijk en dat is in Turkije niet anders. Om onverklaarbare reden worden huisnummers nogal eens gewijzigd. Toch weet de postbode waar hij moet zijn, omdat de meeste appartementengebouwen door de eigenaars een naam hebben gekregen die nooit verandert. Een traditie die begon in 1934 toen Atatürk bepaalde dat alle Turken een achternaam moesten kiezen, net zoals in Nederland en andere Europese landen gebeurde na de Franse Revolutie van 1789 en voor het eerst de Burgerlijke Stand als instelling werd ingevoerd. De grootvader van Orhan koos voor Pamuk (katoen) omdat dat al zijn bijnaam was wegens zijn lichte huidskleur en blonde haar.
Wil je meer ontdekken van het leven van Orhan Pamuk in Istanbul en van de karakters in zijn roman ‘Het museum van de onschuld’?
Maak dan mijn literaire wandeling ‘In de voetsporen van Orhan Pamuk’.
Te vinden in mijn gids ‘Wandelen in Istanbul’. http://bit.ly/38zAppV